Deze zaak gaat over ‘me too in de kunstwereld’, zo begon de officier van justitie haar requisitoir. “Wat jaren niet werd besproken, kwam naar buiten. De ene vrouw wordt emotioneel bij het zien van verdachte, jaren later, en besluit om aangifte te doen. De andere aangeefster heeft therapie gevolgd en dacht: ik kom er voor uit. Ex-partners van de verdachte hebben bij elkaar steun gezocht en contact gelegd met andere vrouwen die slachtoffer zouden zijn van seksueel wangedrag. Dit heeft ook geleid tot aangiftes tegen de verdachte.”
Zeven feiten
Het Amsterdamse politieonderzoek naar de verdachte is gestart nadat een vrouw in februari 2020 aangifte had gedaan van aanranding in februari 2018. Eerder waren er al meldingen gedaan bij de zedenpolitie in Rotterdam en Den Haag. Enkele weken na de eerste aangifte werd besloten de verdachte te gaan horen, maar omdat er gedurende dat onderzoek meer meldingen en aangiftes binnenkwamen werd dat verhoor ‘on hold’ gezet. Op de tenlastelegging tegen de verdachte die deze week voor de rechter staat, staan zeven feiten die tussen juli 2013 en februari 2018 zouden hebben plaatsgevonden: zes zedenfeiten en mishandeling gedurende een lange periode. Feiten waarvan door zes verschillende vrouwen aangifte is gedaan. Eén aangifte werd gedaan nadat NRC in het najaar van 2020 een artikel aan deze zaak wijdde.
De verdachte werd in maart 2021 ontboden bij de politie waar hij werd aangehouden. Om 26 maart 2021 werd hij door de rechter-commissaris in bewaring gesteld en direct onder voorwaarden geschorst. Meewerken aan verplichte hulpverlening en een contactverbod met de aangeefsters waren twee van die voorwaarden.
Zedenzaken zijn geregeld lastig te bewijzen omdat het vaak om het woord van de één tegen het woord van de ander gaat. Geruchten, vermoedens en oordelen over fatsoen of wangedrag vormen vanzelfsprekend geen bewijs. Daarom is in die zaken steunbewijs of schakelbewijs van belang. Van schakelbewijs is sprake als meerdere feiten, waarvan verdachte wordt verdacht, op essentiële, redengevende punten overeenkomen. In zedenzaken gaat het wat die essentiële punten betreft niet enkel om de seksuele handelingen, maar ook bijvoorbeeld om de wijze waarop contact is gelegd, bepaalde handelswijzen tijdens het contact of gedragingen achteraf.
Voldoende en wettig bewijs
In het politieonderzoek zijn behalve de aangeefsters en de verdachte ook verschillende getuigen gehoord. De officier van justitie heeft op basis van dat onderzoek geconcludeerd dat de aangiften betrouwbaar en consistent zijn. Naar het standpunt van het OM is er in alle zeven zaken sprake van voldoende en wettig bewijs. Dat geldt wat het OM betreft voor de aanrandingen op 30 december 2013 in Den Haag en op 1 februari 2018 in Amsterdam en voor de ‘seks met een onmachtige’ van 7 op 8 april 2018. Ook geldt het voor de zedenfeiten die op de tenlastelegging als verkrachting staan omschreven waarbij de verdachte zijn vinger in de vagina heeft gestoken. Dat zou zijn gebeurd op 20 juli 2013 in Den Haag en op 11 juli 2014 en 6 januari 2015 in Amsterdam. Tenslotte acht de officier van justitie ook de mishandeling van zijn partner in de periode tussen 1 januari 2014 en 31 december 2016 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zou zijn ex-partner gedurende die periode hebben mishandeld door haar tegen het lichaam te slaan en te schoppen.
Onvoorwaardelijke celstraf
De officier van justitie vandaag in haar requisitoir: “Een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf is passend. Het gaat om de ernst van wat er is gebeurd, dat deze vrouwen zo diep zijn geraakt en geschaad in hun seksualiteit, in hun lichamelijke integriteit. Verdachte heeft in dat gedrag destijds enkel zijn eigen belang op het oog gehad, ten koste van het veiligheidsgevoel en vertrouwen van deze vrouwen, zelfs tot op de dag vandaag.”
De verdachte is, zo blijkt uit psychologisch onderzoek, verminderd toerekeningsvatbaar. Daar heeft de officier van justitie rekening mee gehouden in haar eis. Er is veel media-aandacht geweest voor deze zaak, ook dat heeft de officier meegewogen. Alles afwegende komt de officier van justitie tot de eis van drie jaar cel waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ook eiste ze een contactverbod met de zes aangeefsters voor een periode van twee jaar.